SoDuLTA-gesprekken.
Afgelopen jaren sprak Jo Boonen in het kader van het SoDuLTA onderzoeksproject (HOGENT) met verschillende landschapsarchitecten over het Vlaamse disciplinaire landschap (onderwijs en praktijk). In die gesprekken ging hij op zoek naar de manier waarop sociale duurzaamheid geïntegreerd wordt in proces en praktijk. Dit zijn fragmenten uit die gesprekken (en dus in zekere mate steeds van hun context ontnomen!). Flarden van reflecties, steeds met de uitnodiging om zelf ook na te denken over de implicaties van sociale duurzaamheid op je eigen praktijk.
Els Huigens (Fris in het Landschap)
Landschapsarchitectuur is een beroep dat zich naar eigen zeggen plaatst tussen natuur en cultuur. Dat evenwicht zoekt tussen noden van de mens en ruimte voor landschappelijke systemen. Die systemen moeten volgens Els de basis vormen voor het ingrijpen in de ruimte, terwijl het nu nog vaak menselijke infrastructuren zijn. Die landschappelijke invalshoek is nog niet altijd ingebed in het nadenken over de ruimte – zeker niet in samenwerkingen met andere disciplines. Het is daar dat de landschapsarchitectuur het verschil kan – en moét – maken.
Botst die landschappelijke invalshoek soms met wat schijnbaar goed is voor de mens op korte termijn? Leidt dit tot conflict met andere disciplines? En: is het idee van een infrastructurele aanpak van ruimtelijke ontwikkelingen ook iets dat cultureel gebonden is?
Jo Behaege (Stad Gent)
Ik vroeg Jo Behaeghe of iedereen landschapsarchitect kan worden. Zijn antwoord was genuanceerd en vertrok vanuit het idee dat landschapsarchitectuur ook een ambacht is. Dat bepaalde kennis en skills nodig zijn, die verfijnd moeten zijn. Een interesse die in zekere mate persoonlijk is, en deel is van wie je bent als persoon.
Waar moeten we als discipline het evenwicht leggen tussen ambacht en kunst? En welke kennis is precies essentieel om een goede landschapsarchitect te kunnen zijn? Is kennis over bv. rechtvaardigheid, ontmoeting en diversiteit deel van die ambachtelijke benadering?
Het is bij landschapsarchitectuur-projecten vaak weinig zichtbaar wié de ontwerper is. Dit is enerzijds gezien de vaak subtiele aanpak van landschapsarchitecten, waarbij er veel invloed gegeven wordt aan het landschap zelf als mede-vormgever. Maar volgens Jo is er ook een evolutie naar praktijken waarbij het individu gewoon minder zichtbaar wordt, omdat er steeds meer grote bureaus ontstaan in het professionele landschap.
Wat is het belang van een persoonlijke stempel in de landschapsarchitectuur? Evolueren we naar een generieke landschapsarchitectuur die op dezelfde manier met dezelfde basisideeën ingrijpt? En hoe weeg je die persoonlijke stempel af tegenover de groeiende vraag naar participatieve praktijken, waarbij de professionele positie afgestemd moet worden ten opzichte van al die andere stemmen?
In het zoeken naar de betekenis de participatie krijgt in ontwerpprocessen, welke rol de landschapsprofessional daarbij moet innemen, en de vragen die daarbij centraal staan, is het vaak zoeken naar de betekenis van schoonheid. Vaak worden discussies over schoonheid afgeschreven als subjectief, of zelfs helemaal niet gevoerd. Gesprekken over schoonheid kunnen inderdaad moeilijk zijn, maar zijn tezelfdertijd ook dankbaar door hun verbindende en positieve aard. Iedereen heeft een idee over schoonheid. Iedereen wordt enthousiast over schoonheid. En het leren zien waar andere schoonheid zien kan de waardering van een landschap ook voor anderen vergroten. Over schoonheid moet dus gesproken worden, ook binnen participatieve projecten.
Welke plaats krijgt schoonheid nog in de belangen waar rekening mee wordt gehouden in ontwerpprocessen. Op welke principes, ideeën of stijlen baseren we onze eigen disciplinaire ideeën over wat schoonheid is? Op welke manieren kunnen we schoonheid bespreekbaar en deelbaar maken om mensen rond te verbinden?
Thomas Janssens (open ruimte ontwerpers - oro)
Het landschap stopt niet aan de eigendomsgrenzen. Dat is ook het basisprincipe van het recht op landschap. Individuele eigendom heeft nog steeds een invloed op de werking van het landschap als geheel. Je kan een site nooit los zien van haar aanliggende gebieden. Dat is in landschap een vanzelfsprekendheid, maar politiek soms een moeilijke in gesprekken met (publieke of private) eigenaars. Zij zien hun verantwoordelijkheid namelijk vaak beperkt tot hun eigen eigendom.
Hoe kan je die sociale verantwoordelijkheid communiceren naar eigenaars? Welke rol speelt de landschapsarchitect als verbinder tussen private eigendom en de collectieve ruimte? En hebben we daarin aandacht voor alle levensvormen van het landschap die zelfs geen aansprake kunnen maken op ‘eigendom’ (denk aan dieren, planten, landschappelijke systemen).
Ruimte is een product. Onderhevig aan marktprocessen van vraag en aanbod. Ook in het landshap speelt deze economische logica, en alle onrechtvaardigheden die daar het gevolg van zijn. In het nadenken over de toekomst van landschappen speelt deze economische een bepalende logica in de mogelijkheden. Het landschap moet zo ingedeeld worden dat het ook geopolitieke veranderingen kan opvangen. Zo spreekt Thomas Janssen bv. over de voedselproblematiek en hoe dit gevolgen kan hebben op de inrichting van het eigen grondgebied.
Zijn we ons voldoende bewust van hoe deze globale context ons eigen landschap bepaalt? Welke problematieken moeten dan voorrang krijgen? En: leidt een economische benadering van het landschap wel tot de meest kwalitatieve ingrepen op lange termijn.
Het landschap maak je nooit alleen. Er zijn vele mede-vormgevers die elk hun stempel drukken op de evolutie ervan. Als landschapsarchitect moet je deze samenwerking erkennen, en op zoek gaan naar de juiste samenwerkingen, weet ook Thomas Janssens. Vandaar dat dialoog en communicatie een essentiële vaardigheid is, om duidelijk te maken waarom je als landschapsarchitect bepaalde keuzes maakt, en hoe je deze samen kunt verwezenlijken.
Hebben bouwheren andere ideologieën en waardenkaders dan landschapsarchitecten, waardoor sommige discussies soms moeilijk te voeren zijn? Hoe zorg je voor een dialoog die transparant is, ook naar andere betrokkenen (met name bewoners, gebruikers en opdrachtgevers? En: hoe zorg je ervoor dat ook de meer-dan-menselijke stem gehoord wordt in dit ontwikkelingsprocessen?
Kenny Windels (Studio Basta)
Participatie is vandaag een zoektocht in alle ruimtelijke disciplines. Verschillende professionals hebben verschillende meningen over de meerwaarde, aanpak, of invloed van zo’n processen, en het is steeds zoeken naar een juiste professionele positionering in participatieve processen. Kenny Windels zegt dat het in elk geval eerlijk moet zijn. Er is nood aan een wederzijds vertrouwen en open dialoog, waarin de ruimtelijke professional ook de mogelijkheid krijgt om hun expertise toe te passen.
Wat willen we als ruimtelijke professionals precies halen uit participatieprocessen? Is participatie niet een continu proces waarbij mensen al deelnemen aan de ruimte en er betekenissen aan geven, in plaats van een tijdelijk middel in een ontwerpproces? En: hoe zorgen we ervoor dat participatie leuk en toegankelijk blijft voor een diversiteit aan ruimtegebruikers?
Sinds de jaren ’60 is ecologie (biodiversiteit, water- en bodemkwaliteit, voldoende vegetatie, etc.) de hoofddoelstelling geworden van de landschapsarchitectuur. Dat is – volgens bepaalde academici – ten koste gegaan van een zekere aandacht voor schoonheid en narratieve insteek verloren gegaan. Volgens Ian Thompson zijn esthetiek en ecologie twee pijlers in het waardenkader van de landschapsarchitect is. De vraag wordt dan in elk project hoe deze ten opzichte van elkaar afgewogen worden, en hoe ze op hun beurt ook afgewogen worden ten opzichte van culturele en sociale belangen in het landschap.
Vinden we schoonheid – of bij uitbreiding esthetische ervaringen – belangrijker dan ecologische doelstellingen? Waar vinden die twee elkaar: is een ecologische ruimte bijgevolg ook altijd ‘mooi’? En: hoe kunnen we schoonheid in dialoog brengen en gebruiken als iets om mensen rond samen te brengen?
Luc Wallays (Omgeving)
Luc Wallays maakt met deze stelling een reflectie op de centrale positie die de landschapsarchitect inneemt in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. Die positie stelt hen in staat om een agenda te bepalen, en om keuzes te maken waarin alle diverse ideeën en stemmen samen komen. Een positie die, bijgevolg, ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt.
Zijn we als professionals voldoende opgeleid en voorbereid om deze posities in te nemen? Valt het dan ook onder onze verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsprocessen democratisch en inclusief gebeuren? En: hoe zorgen we ervoor dat de synthese die we maken eerlijk is, en niet teveel gevormd wordt door onze eigen ideologieën en vooroordelen?
Het landschap is niet alleen een menselijke realiteit, maar omvat ook belangen, wensen en noden van niet-menselijke actoren. Luc Wallays spreekt over een noodzakelijkheid om ook die stemmen – die van het landschap zelf – een plaats te geven in ruimtelijke processen. En de verantwoordelijkheid van de landschapsarchitect om net die stemmen een plaats te geven.
Hebben we voldoende kennis om als representatieve voor al die actoren op te treden? Wat met menselijke stemmen die niet gehoord worden, hebben we daar ook een verantwoordelijkheid? Hoe zorgen we ervoor dat we die stemmen niet misbruiken om onze eigen agenda bewust of onbewust te pushen?
Landschapsarchitectuur is volgens vele professionals nog steeds een mensgericht beroep. Het menselijk gebruik na uitvoering vormt daarom ook één van de maatstaven voor kwaliteit. Tegelijk beschrijft het beroep zich ook als discipline tussen mens en natuur, maar is het vaak onduidelijk welke andere criteria bepalen of een landschap nu ‘geslaagd’ is of niet.
Kan je de kwaliteit van een landschappelijke ingreep meten op een normatieve manier? Is menselijk gebruik daarbij wel de juiste maatstaf? Hoe integreren we niet-meetbare kwaliteiten van het landschap in onze beoordeling ervan (bv. verhalen, emoties, troost, gemeenschapsvormende invloeden, toegankelijkheid, etc.)?
Arne Deruyter (Atelier aAD)
Arne spreekt over het belang van een collectieve stem als landschapsarchitecten. Met gedeelde waarden waar heel de discipline zich in kan vinden, en die we collectief uitdragen. Achter zo’n collectieve stem zou kracht zitten, en het zou de discipline ook op de kaart zetten als betrouwbaar in haar doelstellingen. Dat gaat voorbij aan vormgeving, maar er zijn volgens Arne wel degelijk collectieve waarden te vinden.
Maar: welke waarden binden ons precies als discipline? Op welke vragen zouden mensen van elke landschapsarchitect hetzelfde antwoord krijgen? En: hoe creëren we zo’n gedeeld waardenkader en collectieve stem?
Landschapsarchitecten gaan uit van een zekere maakbaarheid, niet enkel van de ruimte, maar ook van de gebruikers van die ruimte. Via ruimtelijke ingrepen proberen we individuele en culturele veranderingen teweeg te brengen, gebaseerd op onze eigen ideologieën. Eén van zo’n bewustwording is het bewustwording van het belang van groen in de omgeving: een zekere ecologische reflex die, volgens verschillende respondenten, vandaag nog maar weinig aanwezig is bij veel mensen.
Maar: hoe vertaalt die doelstelling van culturele beïnvloeding zich in onze ontwerpen? Speelt het ontwerpproces daarin een belangrijke rol? En: kunnen verhalen en een goede narratieve insteek daarbij helpen als middel om individuele ideeën te beïnvloeden of veranderen?
Een landschap evolueert vaak relatief traag. Daarnaast vraagt het ook veel tijd om een menselijke gemeenschap en haar inclusiviteit en rechtvaardigheid goed te begrijpen. De standaard ontwerppraktijk is er één van tijdelijke aanwezigheid die vaak eindigt in een grote, plotse ruimtelijke verandering. Arne Deruyter weegt enkele voor- en nadelen van die aanpak af ten opzichte van elkaar, en stelt zo in vraag of die aanpak wel een goede aanpak is gezien het karakter van het landschap. Wanneer je niet aanwezig bent, kan je ook niet verwachten dat jouw ideeën nog verder gerespecteerd worden.
Hoe zorgen we als ontwerpers ervoor dat – naast het ontwerp – ook de ideologieën en waarden áchter het ontwerp aanwezig blijven op een plek? Zijn beheerplannen op lange termijn een beter middel om aan landschapsontwerp te doen gezien hun lange termijn-impact? En: welke vormen van werken (contracten, raamcontracten, parkwachter, etc.) sluiten goed aan bij het landschap als levende ruimte?
Kenny Vandepoel (Overlant)
De landschapsarchitect is nooit volledig vrij in haar voorstellen. Naast een bestek dat vaak al een rigide programma en randvoorwaarden bepaalt voor een ontwerp, is er ook de – steeds complexer wordende – regelgeving waarmee rekening gehouden moet worden. Volgens Kenny maakt die regelgeving het niet altijd eenvoudig om tot gevoelige ingrepen te komen, en is het moeilijk om als landschapsarchitect daar verandering in te brengen.
Op welke manieren beperkt regelgeving precies de creatieve beweegruimte voor landschapsprofessionals? Op welke manieren kunnen we invloed uitoefenen op dat juridische kader? En biedt regelgeving andersom ook een manier om net wél te werken aan kwalitatieve landschappen?
Landschapsarchitectuur is in grote mate een dienende discipline. Ze werkt ideologisch voor ‘iedereen’ of voor ‘het landschap’, maar finaal heeft de opdrachtgever nog een doorslaggevende stem, en is de professional financieel afhankelijk van die stem. Die politiek afhankelijke situatie leidt soms tot lastige discussies waarbij de eigen disciplinaire ideologie niet volledig uitgevoerd kan worden, en waarbij de professional dus compromissen moet sluiten over hun eigen idee.
Op welke manieren kunnen we precies invloed uitoefenen op opdrachtgevers wanneer deze onze ideeën niet volgen? Zijn er manieren waarop we meer onafhankelijk kunnen werken (los van opdrachtgevers)? En: hoe kunnen we als discipline net verbindend werken tussen verschillende stakeholders met andere ideeën over de toekomst van een ruimte?
Kenny Windels ziet een enorme uitdaging in het omzetten van grijze infrastructurele antwoorden op ruimtelijke problematieken naar groene, op landschap gebaseerde systemen. Onze ontwerpende en ecologische kennis vormt daarbij de basis voor de kwaliteit van deze ingrepen. Hij legt ook de nadruk op de hoogdringendheid van die ingrepen, ook gezien de sociale impact van de crisissen die voortvloeien uit de huidige infrastructurele aanpak van de ruimte.
Zijn we ons ook bewust van de sociale onrechtvaardigheden gekoppeld aan deze ruimtelijke aanpak (de gevolgen van ecologische rampen hebben het meest invloed op kansarme bevolking)? Hoe gaan we om met de uitdaging dat landschappelijke antwoorden méér ruimte vragen dan infrastructurele – ruimte die sowieso al onderwerp is van zware politieke debatten? En: kunnen we als landschapsarchitecten meer invloed uitoefenen dan alleen maar het ‘uitvoeren’ van een politiek beleid?
Chris Vermander (Buro voor Vrije Ruimte)
Landschapsarchitectuur is, net zoals elke andere discipline, een sterk cultureel bepaalde discipline. Haar experts zijn gevormd en en door een cultuur, en kijken naar een landschap en haar betekenissen op een zeer specifieke manier. In een globaliserende wereld krijg je echter een realiteit waarin die culturele realiteit vertroebeld, en waar er in elk landschap een diversiteit aan perspectieven ontstaat. Chris spreekt zo over een Oosterse manier van kijken die volgens hem veel meer gebaseerd is op emoties en verhalen, en die op die manier een nieuwe en mooie dimensie toevoegen aan het landschap. En bijgevolg, potentieel, ook aan de landschapsarchitectuur.
Zijn we ons bewust van onze eigen culturele kader en hoe dit ons kijken naar het landschap bepaalt? Op welke manieren kunnen we die perspectieven uitbreiden? En: heeft dat te maken met het eigen (vandaag nog homogene) profiel van landschapsarchitecten zelf?
Landschapsarchitectuur is een dienende discipline. Dienend aan de bewoners en gebruikers van een plek, dienend aan het landschap en al haar inwoners en systemen, maar ook dienend aan een opdracht. In die zin is de kwaliteit van een project al in grote mate bepaald door de vraag die gesteld wordt aan de landschapsarchitect. Eén van de manieren waarop een landschapsarchitect politieke invloed kan uitoefenen is dan ook het in vraag stellen van die vraag, of zelfs het weigeren ervan. Projecten weigeren, hoewel het financieel soms lastig is, kan een vorm van protest of activisme. En het politiseert mogelijke onrechtvaardigheden die aangevoeld worden door de landschapsarchitect.
Op welke manieren kan de landschapsarchitect zelf invloed uitoefenen op de juiste opdrachtformulering en vraagstelling voor een opdracht? Is het weigeren van opdrachten makkelijker voor gevestigde bedrijven dan voor startende (en vormt dat bijgevolg een ideologische uitdaging die voornamelijk voor kleine bureaus relevant is)? En: hoe kan je als discipline hier een collectieve visie rond ontwikkelen?
Landschapsarchitecten zijn zich ten gronde bewust van het belang dat natuur speelt voor het welzijn van een individu. Die kennis dragen ze uit als basis in elk project, waar ze zoeken naar interactie en dialoog tussen mens en landschap. Chris spreekt zijn geluk uit over het feit dat hij als professional elke dag die verbinding met de natuur aan mag gaan. En daarmee de doelstelling om iedereen dat geluk ook te gunnen.
Hoe zorgen we ervoor dat iedereen toegang heeft tot de natuur, zeker in een samenleving waar die toegang ongelijk verdeeld is? Hoe dragen we dat enthousiasme en dat geluk uit op zo’n manier dat iedereen haar relevantie ziet? Hoe vertalen we deze overtuiging uit in alle ruimtelijke ontwikkelingsprocessen?
Karlien Heremans (studio k)
Landschapsarchitectuur is compromissen sluiten tussen de ideeën, meningen en noodzakelijkheden van verschillende betrokken personen. Dat is een democratisch proces, wanneer je ervan uitgaat dat iedere stem ook gehoord en in rekening gebracht wordt. De realiteit is echter dat de stemmen enerzijds ongelijk verdeeld zijn in hun invloed en macht, en anderzijds dat er héél veel stemmen in het landschap niét gehoord worden. Karlien Heremans ziet in het toekomstdenken over de ruimte een verantwoordelijkheid om als ontwerper representatief te staan voor gebruikers van de ruimte, wanneer die niet in rekening gebracht worden door de opdrachtgever.
In welke mate ontwerpt de landschapsarchitect voor zichzelf en de eigen ideeën en wensen? Hoe kunnen we de stem van gebruikers van de ruimte vertalen op een manier die juist is en voldoende rekening houdt met de diversiteit aan actoren in het landschap? En zijn we bereid om onze eigen ideeën gelijk af te wegen met die van anderen en dus onze eigen invloed wat los te laten?
Landschapsarchitectuur is een groeiende discipline. Steeds meer wordt erkend dat een landschappelijke invalshoek op ruimtelijke ontwikkeling een relevante en interessante manier is om na te denken. Bijgevolg wordt ook steeds meer de landschapsarchitect erkend als de juiste persoon om zo’n processen te leiden. Daardoor komen er steeds meer verantwoordelijkheden en vragen bij de professional terecht, en wordt er steeds meer expertise verwacht, maar niet altijd met daartegenover ook meer tijd en budget om dat mogelijk te maken. Karlien Heremans gelooft dat die tijd en middelen noodzakelijk zijn om te komen tot kwalitatieve ontwerpen, en is enthousiast om daarbij samen te werken met de nodige andere disciplines.
Welke nieuwe kennis en skills worden de laatste jaren steeds meer verwacht van de landschapsprofessional? Zijn er daarin ook nauwe samenwerkingen met wat traditioneel als sociale disciplines gezien worden? Zijn de opleidingen vandaag afgestemd op deze groei van de discipline?
De verwachtingen naar de ontwerpprofessional breiden zich steeds meer uit, met name in administratieve lasten en meetbare kennis van ontwerpen. Dat kan volgens Karlien Heremans een bedreiging vormen voor de tijd die over blijft om creatief na te denken over een ontwerp – het ontwerpen in haar pure vorm zelf. Dat is jammer omdat het net uit dat creatieve nadenken is dat de beste antwoorden komen. Tezelfdertijd is het noodzakelijk dat een discipline haar wetenschappelijke onderbouwing erkent, en bepaalde referentiekaders – ook m.b.t. sociale rechtvaardigheid en inclusie – hanteert om tot kwalitatieve ontwerpen te komen
Waar ligt de balans tussen wetenschap en kunst in de landschapsarchitectuur? Bestaat er werkelijk een tendens waarbij er steeds meer administratieve last en wetenschappelijke onderbouwing bestaat die tijd wegneemt van het creatieve aspect van ontwerpen? Op welke manieren kunnen we daar als discipline terug balans in vinden?
Kollektif (Joke Vande Maele en Björn Bracke)
Björn en Joke wijzen op het belang van het in vraag stellen van de opdracht. Van het niet-volgen en de verantwoording daarachter ook in publieke dialoog brengen. Door het niet volgen van de vraag start je een reflectief proces over de belangen die centraal gesteld worden in een opdracht, en doe je ook andere professionals hierover nadenken. Die impact resulteert jammer genoeg vaak niet in een financiële verloning, maar is wel een ideologische impact die niet verwaarloosd mag worden. Het is op deze manier dat de landschapsarchitect trouw is aan de eigen ideologieën, en ook hun belang onderstreept als primair, nog voor het eigenbelang en de inkomsten die verdiend kunnen worden door de eigen ideologie te verwaarlozen.
Zijn er manieren om ook deze impact van de landschapsarchitectuur te communiceren – om op deze manier de publieke opinie te sturen? Is het bekritiseren van opdrachten (en dus ook opdrachtgevers) een vruchtbare manier van werken? Leidt het wél volgen van een ‘slechte’ vraag steeds tot de bestendiging van bestaande onrechtvaardigheden en ongelijkheden die erin zitten vervat?
Landschapsarchitecten creëren met hun verbeeldend vermogen toekomstperspectieven. Achter die perspectieven zit steeds een verdeling van middelen en macht verscholen. Een samenlevingsideaal die vaak niet expliciet zichtbaar is in die verbeelding, maar er wel impliciet in vervat zit. Björn wijst op een zeker pijnpunt in deze toekomstverbeelding omdat ze meestal gebeurt door personen die al in een economische of politieke machtspositie zitten. Daardoor draagt de ontwerper (die de vraag exact volgt) bewust of onbewust bij tot een toekomstverbeelding die weinig kritisch is aan de huidige machtsstructuren. In die zin is het mogelijk dat landschapsarchitectuur als middel ingezet wordt door een bepaalde elite, en het verbeeldend vermogen van de discipline misbruikt om bepaalde ongelijkheden in stand te houden.
Is de landschapsarchitectuur zich voldoende bewust van deze ongelijkheden en onrechtvaardigheden die soms aanwezig zijn in en achter ontwerpprocessen? Heeft ze zelf de positie en mogelijkheden om die in vraag te stellen? En hoe democratiseren we landschappelijk ontwerp zodat meer mensen er toegang toe vinden?
Stefan De Brabander (Stad Gent)
Landschapsarchitectuur is véél meer dan alleen maar ‘ontwerpen’. Stefan De Brabander wijst op alle andere taken en verantwoordelijkheden die onderdeel zijn van de praktijk. Van procesbegeleiding tot administratieve taken, bedrijfsbeheer en het opmaken van offertes. In die zin is landschapsarchitectuur de benoeming van een beroep, maar niet van een activiteit. Landschapsarchitectuur is eerder een optelsom van verschillende activiteiten, waarvan het ontwerpen er maar één is. Dat is een relevante bedenking – met name voor de opleidingen en hoe ze zich organiseren. Als in de praktijk het ontwerpluik maar zo’n klein percentage is van de tijd, hoe vertaal je dan al die andere verantwoordelijkheden naar een opleiding?
Welke zijn nieuwe taken en verantwoordelijkheden waar de discipline mee te maken krijgt? Hoe heeft technologie een invloed op de veranderende praktijk? Hoe hebben sociale veranderingen zoals burgerparticipatie, inspraak, en groeiende diversiteit een invloed op het proces en product van de landschapsarchitect?
Veel landschapsarchitecten werken als zelfstandige of bediende in een landschapsarchitectuurbureau of studiebureau. Maar een deel van de landschapsarchitecten werken ook voor (lokaal) beleid. Dat is een andere invalshoek gezien beleid vaak opdrachtgever is – terwijl over het algemeen bureaus opdrachtnemers zijn. Dit betekent ook dat landschapsarchitecten in beleidsposities meer aan opdrachtbepaling doen: het definiëren van een programma van eisen voor een bepaald landschap. Het bepalen van de vraag achter een project. Die andere uitgangspositie (machtspositie) vraag ook naar andere vaardigheden en kennis, die ook deel is van wat landschapsarchitectuur in zijn geheel omhelst.
Welke diverse praktijken en profielen van landschapsarchitecten bestaan er vandaag? Wat is de rode draad overheen die verschillende profielen en kan een opleiding daarop inzetten? Zijn er verschillen in invloed en macht tussen die verschillende posities?
Erik Dhont (Erik Dhont Landscape Architects)
Landschapsarchitectuur is een samengesteld woord tussen landschap en architectuur. Thomas Oles stelde die samenstelling al eens in vraag, aangezien volgens hem er een absurditeit of tegenstrijdigheid in die samenstelling zit. Landschap leent zich volgens hem namelijk helemaal niet voor architectuur. Landschapsarchitectuur is met andere woorden een continu zoeken naar evenwicht tussen wat landschap is en wat architectuur is. Een evenwichtsoefening waar ook Erik Dhont naar insinueert. Dat zoeken: naar waar de grens tussen natuur en cultuur ligt, en het optimale punt tussen beiden, is een zoektocht die de discipline al sinds haar ontstaan bezig houdt.
Moeten we als discipline af van het binair denken tussen natuur en cultuur, en moeten we streven naar een conceptualisatie die de mens als onderdeel ziet van natuur? Is architectuur een puur menselijk concept, of kennen ook meer-dan-mensen een vorm van architectuur? Is er binnen de discipline één specifieke houding wenselijk of verwacht met betrekking tot hoe mens en natuur zich verhouden tot elkaar?
Erik Dhont spreekt over schrijven en het maken van publicaties als iets dat noodzakelijk is om een discipline vooruit te helpen. Door zichtbaar te maken wat je als professional doet, en door dit deelbaar te maken (met artikels, opiniestukken, videos, boeken, etc.) draag je bij tot een collectief leerproces welk elke discipline kent. Die interne dialoog is nodig voor de ontwikkeling van een beroep, maar ook om te komen tot collectieve waarden en een disciplinair netwerk. Erik spreekt ook letterlijk over het pedagogische belang van een sterke disciplinaire communicatie omdat jonge en studerende landschapsarchitecten op die manier een beeld krijgen op wat landschapsarchitectuur betekenen kan.
Wat zijn gedeelde referentiekaders, basiswerken en theorieën die gedeeld worden door heel de discipline? Hebben we ook nog gedeelde sociale doelstellingen of referentiekaders? Hoe kunnen we als discipline meer deelnemen aan publieke debatten en dialoog, om zo ook onze discipline meer zichtbaar te maken?