Laten verbaliseren.

Verbaliseren betekent letterlijk ‘onder woorden brengen, in woorden uitdrukken of het onder gedachten brengen’. Bij rekenen verwijst het verbaliseren naar het luidop verwoorden van het oplossings­proces of de denk­stappen. Het is het denken en praten van leerlingen over het eigen leer­proces. Het is belangrijk dat de leerkracht dit stimuleert bij de leerlingen en een klas­sfeer creëert waarin dit mogelijk wordt.

De leerkracht waarborgt een veilige omgeving, stuurt aan op een luisterende houding en zorgt ervoor dat leerlingen respect­vol met elkaar omgaan. In een eerste fase staat de leerkracht hiervoor model om dit nadien samen met de leerlingen te doen om dan tenslotte de leerlingen zelf hun oplossings­wijze te laten verbaliseren.

Het verbaliseren kan een doel op zich zijn, het leren verwoorden van het oplossings­proces, en kan een middel zijn om na te gaan hoe leerlingen tot een wiskundige oplossing komen. Het verbaliseren gebeurt voor, tijdens of na het oplossings­proces. Het verbaliseren gebeurt bij voorkeur in combinatie met doen, tekenen of schematiseren. Als leerlingen verbaliseren kunnen verschillende oplossings­strategieën aan bod komen waardoor het wiskundig inzicht vergroot kan worden. Reken­taal wordt op die manier ook verder ingeoefend en uitgebreid.

Verwoorden en schematiseren

Er wordt gewerkt rond breuken, rond inzicht deel-geheel. De leerlingen verwoorden na het uitvoeren van de opdracht hoe ze het geheel verdeeld hebben. Ze horen ook andere oplossings­wijzen van medeleerlingen. De leerkracht schematiseert op het bord wat de leerlingen verwoorden en herhaalt hierbij belangrijke begrippen.

Oplossings­proces bevragen

Een aantal leerlingen verwoorden hun oplossings­proces na het uitvoeren van de opdracht. De leerkracht luistert, stelt vragen ter verduidelijking en accentueert belangrijke begrippen. Op het bord wordt de oplossings­wijze geïllustreerd. Het verbaliseren is een middel om na te gaan hoe de leerlingen tot een oplossing komen.

Naar elkaar luisteren

De leerkracht stimuleert de leerlingen om naar elkaar te luisteren.

Samen verwoorden

De leerkracht verwoordt samen met de leerlingen de oplossings­procedure vooraleer ze de oefening starten. Een leerling noteert intussen de te nemen stappen.

Oplossingsproces verwoorden

Een leerling verwoordt hoe ze te werk gegaan is, de oplossing mag nog niet gegeven worden. De leerkracht vat af en toe samen, vraagt aan de klas of iedereen het begrijpt en vult aan waar nodig.

Oefening verwoorden

De leerlingen moeten een min-som oplossen. Er wordt gevraagd naar het oplossings­proces tijdens het maken van de oefening (“wat doe je dan”). De onder­steuner begeleidt het denk­proces door middel van vraag en antwoord, ze doen het samen.

Voordoen, samen doen, zelf doen

De leerlingen leren de maaltafel van 5. De leerkracht verwoordt eerst zelf, ze doen het samen en leerlingen moeten ook zelf verwoorden (“vertel het aan je schoudermaatje”). Het gaat hier dus om voordoen, samen doen, zelf doen. Er wordt van elke leerling verwacht dat ze het correct verwoorden, het verwoorden is dus ook een doel. Terwijl ze verwoorden, manipuleren ze ook materiaal, ze leggen groepjes van vijf. De specifieke termen worden voortdurend herhaald. .

Leren verwoorden 1

Leerkracht begeleidt het verwoorden van de verschillende stappen in het oplossings­proces door de leerling tijdens het maken van een vermenig­vuldiging aan de hand van cirkel­rekenen. Ze stelt vragen als ‘wat moet ik nu doen, hoeveel is het nu,….’.

Leren verwoorden 2