Foto REEKS IMPACT "De duurzaamheidstrein komt stilaan op snelheid"

'De duurzaamheidstrein komt stilaan op gang.'

D

'De duurzaamheidstrein komt stilaan op gang.'

REEKS IMPACT: Alexandra De Raeve
FTILab+

Zeggen dat FTILab+ een vlaggenschip is van HOGENT, is geen overdrijving. Al jarenlang is het onderzoekscentrum (voluit Fashion & Textiles Innovation Lab) een kruispunt waar onderzoekers, sectororganisaties, ontwerpers en studenten elkaar vinden om expertise op te bouwen en uit te wisselen. Daarbij zijn biogebaseerde technieken en een circulaire economie het uitgangspunt. Evenmin is het een overdrijving dat FTILab+ en zijn onderzoekscoördinator Alexandra De Raeve bijna synoniemen zijn. Alexandra is het garen waar het FTILab+ mee geweven is.

Het FTI-Lab+ heeft al een lange traditie in onderzoek. Is de omvorming tot het onderzoekscentrum zoals het nu is samengesteld een bevestiging van een bestaande toestand of biedt het toch een meerwaarde?

Alexandra: “We hebben inderdaad een lange onderzoeksgeschiedenis, in eerste instantie op het vlak van textielveredeling. Vanaf 2007 kwam daar dan ook modetechnologie bij, naast ook houtgerelateerde projecten. Toch is de omvorming tot het huidige onderzoekscentrum FTI-Lab+ meer dan een cosmetische opsmuk. Terwijl we voordien enkel onderzoekers met expertise in textiel en mode in onze rangen telden, zijn er nu ook collega’s actief met deskundigheid op het vlak van onder meer sport, IT en biotechnologische aspecten.

En dat opent perspectieven: het stelt ons bijvoorbeeld in staat om sneller in te haken op tendensen inzake smart textiles. Zo beweegt er in de sportsector heel wat, waar men experimenteert met de integratie van allerlei sensoren in sportkleding om temperatuur, hartslag en reacties van het lichaam van de atleet te monitoren tijdens inspanningen. Een mooi voorbeeld daarvan is ons project Smartseam, waar we onderzoeken hoe we geleidende garens en draden kunnen gebruiken in de naden van kledingstukken als sensor en/of geleider om zo gegevens te capteren en elektronisch door te geven.

De voordelen om dat via de naden te doen, zijn dat er geen extra productiestap nodig is en dat het gebeurt op het einde van het productieproces wat de flexibiliteit te goede komt. Ook voor recyclage biedt dit voordelen.

Een dergelijk onderzoeksproject kan je natuurlijk niet adequaat uitvoeren zonder grondige deskundigheid uit de sportwereld en de elektronica. Om de sensoren te ontwikkelen en op de juiste plaats te bevestigen, moet je immers zeer goed weten hoe elektronische circuits werken en welke spieren bij welke beweging precies actief zijn. Het feit dat we die expertise nu binnen het onderzoekscentrum hebben en niet extern moeten zoeken, biedt vanzelfsprekend voordelen.”

Over dat ‘slim textiel’ wordt vrij veel gezegd en geschreven. Maar hoe ver staan we van een brede toepassing ervan?

Alexandra: “Er zijn wel toepassingen in de sportsector, maar de marktpenetratie is op dit ogenblik beperkt. Wel zie ik zeer veel nieuwe, kleine bedrijfjes ontstaan die zich daarop concentreren en ook het European Textiles Platform (ETP) besteedt er vrij veel aandacht aan, onder meer met gerichte masterclasses, maar het zal nog veel tijd vergen voor dit ‘common good’ wordt.

Er zijn immers nog behoorlijk wat uitdagingen. Bijvoorbeeld: hoe maak je de ingewerkte technologie wasbaar? Een mogelijkheid is dat je die technologische componenten afneembaar maakt, maar dan is er weinig meerwaarde met een toestelletje dat je op je kledij vastklikt. Ook het duurzaamheidsaspect is hier een uitdaging, onder meer op het vlak van recyclage: hoe recycleer je efficiënt kledij waar technologie in verwerkt zit? Dat is geen eenvoudig op te lossen probleem.

Overigens is ook de sector van de beschermingskledij hier vragende partij. Zo wil men voor de hulpdiensten de reflecterende elementen op hun jassen vervangen door ledlichten. Bij regenweer werken die reflectorbanden immers veel minder efficiënt. Dat zou je dus kunnen oplossen door LED’s in te werken. Maar dat is complexer dan het lijkt.”

Jullie hebben een intense samenwerking met de sectorfederaties. Betekent dit dat jullie zich voor onderzoeksprojecten vooral in opdracht van de sector werken?

Alexandra: “Vooral met Fedustria hebben we inderdaad een zeer goede relatie. Die federatie heeft ook al veel geïnvesteerd in FTI-Lab+, onder meer 200.000 euro aan onderzoeksinfrastructuur. Uiteraard houden we bij de keuze van onderzoeksthema’s rekening met vragen van de sector, maar het is niet zo dat we zomaar op bestelling van de sector werken en dat verwacht de sector ook niet. Wat de sectorfederatie op de eerste plaats van ons verwacht in ruil voor de investeringen, is dat we degelijk textielonderwijs organiseren, zodat hun toekomstige werknemers over kennis van zaken en de juiste attitude beschikken.

We hebben op dat vlak overigens nog wat werk aan de winkel: er is verbetering merkbaar, maar het aantal studenten dat voor textieltechnologie kiest, blijft toch beperkt. Wel zien we het aantal stageaanvragen voor FTI-Lab+ stijgen, wat misschien toch een signaal is dat er verandering optreedt.”

Heeft die beperkte instroom te maken met het bedenkelijke imago van de sector, die op ecologisch vlak en inzake arbeidsethiek nooit de eerste van de klas is geweest?

Alexandra: “Het bedenkelijke imago van de sector speelt zeker mee. Als de textielsector de media haalt, gaat het niet zelden over milieubelastende productieprocessen of over penibele arbeidsomstandigheden. Maar deels is dat perceptie. Zo doet er een ‘urban legend’ de ronde dat textiel de tweede meest vervuilende industrie is. Dat klopt helemaal niet.

Er beweegt ook veel in positieve zin. Vanuit de Europese Unie komt nu de vraag om die urban legend de wereld uit te helpen, wat concreet betekent dat in kaart zal gebracht worden wat de echte situatie is van de textielsector inzake milieu en duurzaamheid, welke verbetermogelijkheden er zijn, en op welk vlak meer onderzoek nodig is.

Het is ook veel minder eenduidig dan het soms wordt voorgesteld. Zo worden sommige vezels in de markt gezet als ecologisch of gerecycleerd, terwijl dan blijkt dat het productie- of recyclageproces zeer schadelijk is.”

Hier verwijs ik graag even naar het onderzoeksproject Touché, dat zich concentreert op hoe textiel en kleding aanvoelt. De link met vervuilende wasverzachters is vlug gemaakt. Hoe past dat in jullie filosofie, gebaseerd op ecologie en duurzaamheid?

Alexandra: “Het onderzoeksproject Touché concentreert zich op het objectief meten van het aanvoelen van textielmaterialen. Dit is een belangrijk aspect in het beslissingsproces om een product aan te kopen. Onder andere door de hogere eisen van klanten, globalisering, concurrentie met lagelonenlanden en toename van allergieën en huidaandoeningen winnen eenvoudige, objectieve en snelle evaluatiemethoden aan belang. Voor producenten en onderzoekers wordt het daardoor steeds belangrijker om te kunnen meten en voorspellen welke eigenschappen van het textiel de meest aangename touché geven voor de eindgebruiker.

Ook in die context blijft de ecologische focus uiteraard overeind, maar we moeten onder ogen durven zien dat niet voor alles een ecologisch alternatief bestaat. Zo is er veel te doen rond het water-, vuil- of olieafstotend maken van textiel. Daar bestaan  zeer efficiënte producten voor, maar die breken nauwelijks af in de natuur. Er is intussen wel vooruitgang in geboekt, en bijvoorbeeld voor waterafstoting zijn intussen duurzame alternatieven voorhanden, maar we botsen toch ook op limieten.

Bijvoorbeeld voor werk- en beschermingskledij zijn ecologische alternatieven zeer schaars. Dat geldt onder meer voor brandvertragers. Uiteraard houdt het huidige gebrek aan alternatieven ons niet tegen om te investeren in onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten, maar enige realiteitszin is toch geboden. Voor beschermingskledij is efficiëntie de maatstaf, en zolang dat niet ecologisch kan, moet je het met de bestaande middelen doen.”

Wil de sector wel mee in jullie ecologische en duurzaamheidsverhaal?

Alexandra: “We zijn op het vlak van biobased materialen mee trendsetter. Zo zijn we al sinds 2017 bezig met onderzoek naar hennep als alternatief voor katoen. Intussen begint die duurzaamheidstrein langzaam maar zeker op snelheid te komen. Dat heeft deels te maken met het feit dat de Europese Unie steeds nadrukkelijker focust op duurzaamheid, ook in haar onderzoeksagenda. Maar de sector is intussen wel mee, al moet die daar wel sterk in begeleid worden.”

Omtrent hennep hebben jullie intussen al heel wat onderzoeksexpertise uitgebouwd. Wat maakt dat product bijzonder, en waarom ontdekken we dat nu pas?

Alexandra: “Hennepteelt heeft inderdaad een zeer lange, oude traditie die zelfs teruggaat tot de Egyptenaren. In Europa werd hennep tot in het begin van de 20ste eeuw veelvuldig gebruikt om kleding, papier, touwen, voeding en medicijnen te maken. Maar wegens de connotatie met marihuana werd het op een bepaald moment verboden.

Dat werd in de jaren ’30 van vorige eeuw aangegrepen om in te zetten op goedkopere geïmporteerde vezels zoals katoen en later op synthetische vezels, zoals nylon. In de jaren '90 werd een wetgeving uitgewerkt die hennepteelt opnieuw toestond, maar wel onder strikte voorwaarden. Momenteel bestaat in veel industrielanden een vernieuwde en sterk groeiende interesse voor hennep wegens zijn milieuvriendelijke teelt, duurzamere verwerking en veelzijdige toepassingen van zowat alle plantendelen (zie kaderstuk). Bovendien is de hennepplant, in tegenstelling tot katoen, zowat overal te telen en ligt de opbrengst per hectare ook hoger.

We zetten ook sterk in op de verwerking van de zogenaamd korte vezelfractie. De korte vezels kunnen met een goede voorbehandeling op klassieke katoenspinnerijen verwerkt worden en kunnen zo wel een belangrijke game changer kunnen worden in de verduurzaming van de sector.

Want katoen is een sterk milieubelastend gewas: bij de verwerking is zeer veel water nodig en bovendien is katoen zeer gevoelig aan ziektes, waardoor behandeling met pesticiden noodzakelijk is. Er bestaat intussen wel biokatoen, maar ook daar blijft er een overvloedig waterverbruik. En het is veel duurder.”

Komt er een moment dat hennep katoen zal vervangen? Wanneer geraakt men voorbij die onderzoeksfase?

Alexandra: “Onlangs zag ik in de Veldstraat in Gent een winkel waar een jeansmerk reclame maakte voor jeans uit duurzame hennep. Dus het sijpelt al door tot bij de consument, maar wel in zeer beperkte mate. Ik denk dat het nog vijf tot zeven jaar zal duren voor hennep echt zal doorbreken in de kledingindustrie. Voor het zover komt, zijn nog fijnere garens nodig, en dat vergt nog bijkomend onderzoek.

Een van de knelpunten nu is dat er wel veel onderzoek bezig is, maar doorgaans zijn dat kleine initiatieven. Er is meer samenwerking noodzakelijk. The European Industrial Hemp Association (EIHA), waar we met FTILab+ actief lid van zijn, kan hierin zeker een rol spelen om de verschillende onderzoeksinitiatieven wat te kanaliseren en op elkaar af te stemmen.

Het FTILab+ zelf werkt intensief samen met de onderzoeksgroep AgroFoodNature, vanuit landbouwkundige invalshoek. Ook met de Universiteit van Wageningen, die pionier is in hennepteelt en Saxionhogeschool die sterk inzet op het recyclen, werken we nauw samen. Met hen gaan we investeren in een efficiëntere en meer structurele samenwerking.

In die zin zijn we zeer complementair en biedt de samenwerking een enorme meerwaarde voor de drie instellingen.

We willen ook op het vlak van infrastructuur meer uitwisselen en afspraken maken. De infrastructuur die in ons werkdomein vereist is voor onderzoek en ontwikkeling is immers zeer duur, en dan is het gek om elk apart dezelfde zware investeringen te doen, als je op een halve dagreis van elkaar gevestigd bent.”

Hebben jullie er nooit aan gedacht om spin-offbedrijven op te starten op basis van de ontwikkelde expertise?

Alexandra: “Spin-offs zijn nooit een doelstelling geweest. Wel hebben we recent een onderzoeksdossier ingediend rond het voorbehandelen en spinnen van korte hennepvezel bij het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF). Daarbij hebben we wel de intentie om op termijn de knowhow en technologie die we uit dat onderzoeksproject opbouwen, te commercialiseren. Dus adviesverlening en consultancy staan wel op de radar.”

Een van jullie onderzoeksprojecten gaat de bruikbaarheid van grasvezel na. De mogelijkheden lijken eindeloos.

Alexandra: “In het onderzoeksproject Grassification gaan we inderdaad na of we het maaisel van grasbermen kunnen verwerken tot een haalbare waardeketen voor de biobased en circulaire economie. Meer bepaald wordt onderzocht of de grassen gebruikt kunnen worden in composietmaterialen voor bouwtoepassingen. Het project concentreert zich op de logistieke en technische aspecten van de toevoerketen en -verwerking van grasmaaisels en gaat het marktpotentieel ervan na.

Overigens past dit project in een breder onderzoek naar alternatieve vezelbronnen. We willen immers een zicht krijgen op mogelijke toepassingen van vezelrijke reststromen van verschillende gewassen, waaronder tomaten. Dus of de mogelijkheden eindeloos zijn, weet ik niet, maar er valt zeker nog heel wat te ontdekken.”

alexandra de raeve

“Dat textiel de tweede meest vervuilende industrie is, is een  ‘urban legend’. Dat klopt helemaal niet.”
Alexandra De Raeve
(onderzoeks­coördinator FTILab+)

Samenwerking met landbouwsector cruciaal om niet ter plaatse te trappelen

hennep


De herintroductie van industriële hennep als multifunctioneel gewas is wereldwijd aan een opmars bezig. Alexandra De Raeve wijst erop dat de samenwerking met de landbouwsector en interdisciplinariteit hierbij cruciaal is. Mede daarom werkt FTILab+ voor onderzoeksprojecten rond hennep intensief samen met AgroFoodNature.
 

“Zo leren de sectoren elkaar beter kennen en zitten ze niet elk in hun hoek naar elkaar te kijken”, schetst Alexandra.


“Zonder die nauwe samenwerking zal de landbouwsector zitten wachten tot de textielsector massaal hennep wil aankopen en wacht de textielsector tot de landbouw massaal hennep aanbiedt. En op die manier zouden we ter plaatse blijven trappelen.”


Vezelkwaliteit

Zo loopt bij AgroFoodNature het onderzoeksproject Hemp4Textiles. Dit project onderzoekt hoe de vezelopbrengst en -kwaliteit van hennep kan verbeterd worden voor gebruik in hoogwaardige textieltoepassingen. In Europa is de hennepindustrie immers sterk gericht op het telen van hennep voor ‘laagwaardige’ korte hennepvezels, maar hennepteelt gericht op het bekomen van lange vezels, verwerkbaar in hoogwaardige textieltoepassingen, biedt economisch gezien meer perspectieven aan de telers.


Vanuit die context focust Hemp4Textiles op het verbeteren van de teelttechniek, oogstmethodiek en het rotingsproces. Dat is noodzakelijk om een constante en hoge vezelkwaliteit te garanderen.


Lokaal en duurzaam

Een kwaliteitsvolle hennepteelt voor textieltoepassingen komt bovendien tegemoet aan de vraag van de Vlaamse textielsector naar natuurlijke vezels afkomstig van lokale, traceerbare en duurzame teelt en verwerking.


Het onderzoeksproject Cannabisness sluit daarbij aan en wil de kennis over de opschaalbaarheid van hennepteelt en verwerking tot textielproduct verder uitdiepen en concrete handvatten en richtlijnen aanreiken om van hennepteelt en –verwerking tot kwalitatieve textielproducten mogelijk te maken op industriële schaal. Daarbij wil het ook de verschillende schakels in de keten op elkaar afstemmen en de productie en het gebruik van henneptextieltoepassingen realiseren als onderdeel van een lokale biobased economy.


Het mag duidelijk zijn dat dit een gezamenlijke uitdaging is, waarbij de landbouw- en  textielsector elkaar sterk nodig hebben.

Publicatiedatum: 06/05/2021