REEKS IMPACT: Lieve Vermeiren, AgroFoodNature
In de vierde aflevering van de reeks IMPACT zoomen we in op het onderzoekscentrum AgroFoodNature. Onderzoekscoördinator Lieve Vermeiren is al jaren zeer vertrouwd met de domeinen waar het onderzoekscentrum op focust. Dat neemt niet weg dat ze vele ideeën wil laten borrelen: “Er is zeer veel engagement, kennis en ervaring aanwezig en die wil ik alle ruimte geven. Tegelijkertijd is het mijn taak om, uiteraard in overleg, het speelveld af te bakenen, om te vermijden dat we thematisch te ver uitwaaieren.”
Binnen agro- en biotechnologie bestaat al langer een onderzoekstraditie waar enkele onderzoekslijnen consequent zijn uitgebouwd. Is het onderzoekscentrum AgroFoodNature dan een bevestiging van een bestaande toestand?
Lieve: “Het klopt dat de kiemen voor bepaalde onderzoekslijnen al jaren geleden zijn gelegd. Onder meer de uitbouw van de proefhoeve in Bottelare en de Brouwerij op campus Schoonmeersen heeft daar een belangrijke rol in gespeeld.
Toch is het onderzoekscentrum meer dan een voortzetting van waar we mee bezig waren. Eerst en vooral hebben we het aantal thematische clusters van vijf naar drie gebracht (duurzame land- en tuinbouw, duurzame voedselverwerking en biodiversiteit & natuurherstel) en hebben we aan het onderzoeksteam ook expertise inzake marketing, duurzaamheidsanalyse en landschaps- en tuinarchitectuur toegevoegd.
We zijn wel vertrokken vanuit een sterke positie: er lopen een dertigtal projecten, waar in totaal een 40-tal onderzoekers bij betrokken zijn. Maar onze ambitie moet niet op het kwantitatieve liggen, wel op kwaliteit. Niet dat die kwaliteit te wensen overliet, verre van, maar het onderzoek was wel nog onvoldoende verbonden door één verhaal.
De vorming van het onderzoekscentrum heeft zeker geholpen om ons beter te profileren. De onderzoeksgroepen, die tot nog toe zich veeleer elk op zich ontwikkelden, zijn met elkaar in dialoog gegaan om samen te ontdekken wat de bindende factoren zijn en wat het gemeenschappelijk verhaal is. Het competitieve heeft plaats gemaakt voor een gemeenschappelijk streefdoel.”
Dus de ontwikkeling van de onderzoekscentra heeft meer eenheid en een sterkere identiteit gecreëerd?
Lieve: “Dat is zeker het geval. De meerwaarde zit niet alleen in een duidelijkere identiteit, maar ook in de raakvlakken tussen de verschillende onderzoekscentra. Er is meer openheid en interesse in elkaars onderzoeksprojecten, en in multidisciplinair samenwerken. En dat is ook noodzakelijk. Ik stel immers vast dat een multidisciplinaire aanpak inherent is aan alsmaar meer calls voor onderzoeksprojecten.
AgroFoodNature werkt samen met onder meer eCO-CITY voor het Living Lab-project rond campus Schoonmeersen, waar we onze expertise omtrent biodiversiteit inzetten. Daarnaast zijn we met het FTI-Lab+ betrokken bij verschillende onderzoeksprojecten rond het gebruik van hennep in textieltoepassingen in de context van biobased economy. Een ander voorbeeld van multidisciplinair samenwerken vanuit een maatschappelijke invalshoek is het project waarbij we voor de afdeling kinderpsychiatrie van het UZGent met de plantenkeuze ondersteunen bij het tot stand komen van een biodiverse zorgtuin.”
Je vermeldde biodiversiteit en er was onder meer het project LokaalBrood, waarbij ingezet wordt lokale graanteelten. Komt het maatschappelijke aspect in jullie onderzoeksopdrachten meer naar voren dan voordien?
Lieve: “Er is zeker een verschuiving van focus: van sterk technologisch naar meer maatschappelijk. Zo is biodiversiteit inderdaad veel nadrukkelijker op de maatschappelijke agenda gekomen en we hebben daar dan ook de vereist expertise voor in huis. Daarnaast is het duidelijk dat thema’s als duurzaamheid, leefbaarheid en gezondheid de jongste jaren op de voorgrond komen. En landbouw, voeding en groenmanagement spelen daar natuurlijk een belangrijke rol in. Het mag dan ook niet verbazen dat we ons profileren op thema’s als verduurzaming van de land- en tuinbouw, duurzame voedselverwerking en natuurherstel.”
Zijn jullie door die profilering niet het steentje in de schoen van de machtige landbouwlobby?
Lieve: “We proberen ons als wetenschappers objectief op te stellen en vergelijken in ons onderzoek vaak conventionele landbouwpraktijken met duurzame landbouwpraktijken. Voor alle duidelijkheid: duurzame landbouw is niet noodzakelijk hetzelfde als biolandbouw.
Wij zullen chemische bescherming van gewassen zo veel mogelijk beperken, maar soms is het niet uit te sluiten. We streven naar geïntegreerde gewasbeschermingssystemen waarbij chemische bestrijding gecombineerd wordt met biologische, milieuvriendelijke alternatieven (natuurlijke vijanden, biostimulantia en mechanische onkruidbestrijding). Voorts laten wij ons niet voor de kar spannen van de ene of de andere belangengroep. In de stuurgroepen van onze projecten en in de klankbordgroep van ons centrum zit zowel Boerenbond als Natuurpunt en dat ervaren we als positief. Wij stellen ons op als verbinder.
Een mooie illustratie daarvan is het Herbiogras+ project. We volgen in dat project het graslandherstel van percelen die een tijd gebruikt werden voor landbouw. Daarbij wordt onder meer dieper ingegaan op de ecosysteemdiensten die grasland kan leveren. De kwantiteit en kwaliteit van het maaisel wordt gemeten voor gebruik als diervoeder, de koolstofopslag in de bodem wordt nagegaan en er wordt onderzocht of het grasland aantrekkelijk is als voedselbron voor bestuivers en de esthetische waarde heeft voor recreanten. Zowel landbouw als natuur zijn hier dus bij gebaat.
Dat geldt onder meer ook voor onze dienstverlening inzake bloemrijke akkerlanden: we beschikken over uitgebreide expertise rond natuurlijke plaagbeheersing en functionele agrobiodiversiteit. We adviseren land- en tuinbouwers bij het duurzaam beheren van de plagen op hun gewassen. Via bloemrijke akkerlanden en andere kleine landschapselementen kunnen ‘natuurlijke vijanden’ van plagen aangetrokken worden. Ook hier wordt dus zowel de landbouw als de natuur beter van.
Overigens worden de tegenstellingen tussen landbouw en natuur dikwijls uitvergroot. De twee kunnen echt wel samenwerken en een meerwaarde voor elkaar zijn.”
Vele onderzoeksprojecten zijn bijna per definitie kleinschalig. Om echt impact te hebben, is dus een opschaling nodig. Of zijn er andere manieren om die impact significant te maken?
Lieve: “Het klopt dat vele onderzoeksprojecten qua omvang beperkt zijn. Ze vormen echter vaak de eerste kleine stap om een volgende stap mogelijk te maken. Neem het project LokaalBrood: het is logisch dat je daarvoor tijdens de onderzoeksfase samenwerkt met een klein aantal lokale bakkers. Maar het heeft wel anderen aan het denken gezet. Met andere woorden: door via onderzoek voorbeelden te stellen, kan je iets op gang brengen en draagvlak creëren.
Om impact te realiseren, is het dus niet noodzakelijk de kwantiteit die telt. Impact start eigenlijk al bij de keuze van je onderzoek. Als je het werkveld van meet af aan betrekt bij het bepalen van je onderzoeksvragen en -projecten, dan heb je een quasi-garantie op impact.
Nog een barometer om impact in te schatten, is het aantal dienstverleningsvragen: als het werkveld op basis van de output van een onderzoeksproject uitgebreid beroep doet op je expertise, is dat een concrete uiting van impact.”
Jullie zijn ook internationaal behoorlijk actief. Is dat iets wat organisch gegroeid is of een bewuste strategie?
Lieve: “Een combinatie van beide. Enkele onderzoekers engageren zich al jaren om hun kennis ook in het Zuiden in te zetten. Mede daardoor zijn we actief in Congo, Rwanda en Oeganda. Zo maken we deel uit van een samenwerkingsverband dat een actieplan uitvoert om de landbouw in Zuid-Rwanda, waar de voedselproductie ontoereikend is, te verduurzamen. De HOGENT-experten geven adviezen en onze studenten lopen er stage en dragen via hun bachelorproef bij tot de kennisopbouw rond dit thema.
Een ander mooi internationaal project is dat rond de zogenaamde ‘chuño's’ in de Peruaanse Andes. Chuño's zijn gevriesdroogde aardappelen die volgens een eeuwenoude traditionele methode worden geproduceerd. De natuurlijke productie van chuño’s is gebaseerd op een combinatie van extreme vriestemperaturen, een lage luchtvochtigheid en een hoge zonneradiatie. Dit proces komt echter in het gedrang door klimaatverandering, waardoor boeren genoodzaakt zijn om over te schakelen op een semi-industrieel proces.
Met AgroFoodNature ondersteunen we in dit project – gefinancierd door Vlir-UOS - de optimalisatie van dat proces. Ook hier worden onze studenten bij betrokken.
Die internationale invalshoek heeft dus zowel onderzoeksmatig als voor ons onderwijs een niet te miskennen meerwaarde. Ik wil daar dan ook blijven op inzetten, uiteraard in de mate van het mogelijke, want het betreft hier projecten die qua tijdsinvestering en financiële middelen kunnen doorwegen. Maar om terug te komen op de maatschappelijke impact: die is in deze projecten echt wel zeer tastbaar.”
“Als het werkveld op basis van de output van een onderzoeksproject een uitgebreid beroep doet op je expertise, is dat een concrete uiting van impact.”
Lieve Vermeiren
(onderzoekscoördinator AgroFoodNature)
Duurzaamheid centraal
Duurzaamheid is de rode draad in de onderzoeksprojecten van AgroFoodNature. De twee onderstaande projecten zijn daar sterke illustraties van.
Verloren brood
Jaarlijks gaat een derde van ons voedsel verloren. Ook brood wordt vaak verspild. Dat gegeven vormde de aanzet voor het onderzoeksproject Bread2B - Duurzame valorisatie van broodverlies in bakkerij en brouwerij. Het onderzoeksproject brengt broodverlies in Vlaamse bakkerijen en supermarkten in kaart.
Het inventariseert bestaande initiatieven, literatuur en wetgeving en gaat via casestudies na hoe bedrijven broodverlies voedselveilig kunnen verzamelen, triëren en opslaan.
In het bakkerij- en brouwerijlaboratorium wordt onderzocht welke bewerkingen op ‘verloren’ brood zinvol zijn met oog op toepassing in bier en bakkerijproducten.
Er worden biersoorten en bakkerijproducten op testschaal geproduceerd, geanalyseerd en geoptimaliseerd. Resultaten worden omgezet in de industriële praktijk. Elk deelonderzoek gaat gepaard met een economische, logistieke en duurzaamheidsanalyse.
Bread2B is een multidisciplinaire samenwerking van experten in voeding, brouwerijtechnologie, economie en ondernemerschap van HOGENT en loopt in een samenwerking met de vakgroep Levensmiddelentechnologie, Voedselveiligheid en Gezondheid van Universiteit Gent.
Duurzame akkerbouw
Teeltsystemen ontwikkelen die voldoende en kwalitatieve voeding produceren in een veranderend klimaat en tegelijkertijd natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit beschermen, is een complexe uitdaging. In het onderzoeksproject Agrisus wordt de duurzaamheid van twee verschillende teeltsystemen getest en vergeleken.
Agrisus analyseert zowel een conventioneel productiesysteem dat steunt op geïntegreerde gewasbescherming en maximaal behoud van bodemkwaliteit, als een biologisch productiesysteem. Beide systemen hebben als doel de omgevingsimpact en externe input zo beperkt mogelijk te houden en tegelijkertijd een kwalitatieve en kwantitatieve opbrengst te verzekeren.
Bodemvruchtbaarheid, diversiteit van nuttige organismen, ecosysteemdiensten en hun impact op plagen, ziekten en onkruid, klimaatbestendigheid en de kwalitatieve en kwantitatieve opbrengstparameters worden in kaart gebracht en vergeleken.
Het project brengt zo de economische en ecologische duurzaamheid van beide teeltsystemen in kaart, en draagt op die manier bij tot de evolutie naar duurzame agrosystemen en biodiverse, klimaatvriendelijke groene ruimtes.
Publicatiedatum: 03/03/2021